Sociale situaties ontrafelen

Sociale situaties kunnen heel complex zijn en ons voor problemen stellen. Om deze op te lossen gaan we:

  • de situatie analyseren
  • mogelijke oplossingen bedenken
  • de gevolgen van onze opties proberen inschatten
  • de gekozen optie uitvoeren.

Om je kind sociale situaties te helpen analyseren en interpreteren, kan je gebruik maken van SOCCSS (Situation, Options, Consequences, Choices, Strategies, Simulation), een door Jan Roosa ontwikkelde techniek. Bedoeling is om kinderen het gebeuren beter te helpen begrijpen en vaardigheden in het oplossen van problemen te helpen ontwikkelen. Bedenk wel dat geen enkele strategie of techniek zaligmakend is. Je moet ze altijd eerst uittesten en evalueren.

Om de SOCCSS-techniek te kunnen gebruiken, moet het kind wel een aantal vaardigheden gedeeltelijk verworven hebben:

  • Antwoorden op wie-, wat-, wanneer-, waar- en waaromvragen.
  • Een eenvoudige oorzaak-gevolgrelatie begrijpen.
  • Keuzes maken.
  • Deelnemen aan sociale relaties (oogcontact maken, luisteren, het principe van woord en wederwoord van een gesprek begrijpen enz.).
  • Begrijpen wat het perspectief van de ander kan zijn.
  • Het perspectief van de ander innemen.

Bekijk samen met je kind de details van de situatie of het probleem. Stel daarbij de volgende vragen:

  • Wat is er gebeurd?
  • Wanneer gebeurde het?
  • Wie was aanwezig?
  • Waar gebeurde het?
  • Waarom gebeurde het?

Zoek samen naar andere manieren om in zo'n situatie te reageren of te handelen. Stel daarbij de volgende vragen:

  • Hoe reageerde je? Wat deed je?
  • Wat had je in die situatie ook nog kunnen doen?
  • Wat had je ook nog kunnen zeggen?

Verzamel alle mogelijke opties, of ze nu ‘juist’ of ‘aangepast’ lijken of niet. Indien je kind geen opties kan bedenken, mag je er zelf geven.

Bekijk alle opties één voor één en laat je kind telkens bedenken wat de reacties of de gevolgen zouden kunnen zijn. Stel hierbij de volgende vragen:

  • Wat zou er kunnen gebeuren al je dit deed of zei?
  • Zou er ook nog iets anders kunnen gebeuren?

Doorloop de vragen zeer grondig. Het zou je kind kunnen helpen om het verband tussen oorzaak en gevolg van bepaalde acties te zien en te begrijpen dat je sommige acties of reacties kan voorspellen.

Bespreek samen met je kind de voor- en nadelen van elke optie. Stel hierbij de volgende vragen:

  • Als je kiest om A te doen (optie vernoemen) en het gevolg is B (gevolg benoemen), zou dat dan goed of slecht zijn?
  • Zou dit een ander probleem kunnen veroorzaken?
  • Hoe zou de andere persoon zich hierbij voelen?
  • Hoe zou de andere persoon hierop reageren?
  • Heb je met je keuze je doel bereikt?

Naargelang de ontwikkelingsleeftijd van je kind kan je een keuze maken door:

  • Blije en trieste gezichten te gebruiken.
  • De opties op te lijsten in volgorde van meest tot minst geschikte.
  • De opties te schrappen die geen goede keuze lijken.

Stel samen met je kind een actieplan op, ofwel om een situatie aan te pakken wanneer ze zich voordoet ofwel om een situatie die zich voordeed recht te zetten. Vragen die je hierbij kan stellen:

  • Als je kiest voor A (optie), wat is dan het eerste wat je kan doen of zeggen?
  • Wat is het volgende wat je kan doen of zeggen?
  • Waar kan je het plan uitvoeren?
  • Wanneer kan je het plan uitvoeren?

Bekijk het plan in detail zodat je kind zich comfortabel genoeg voelt om het uit te voeren. Maak eventueel een script of een lijst met alle stappen.

Ga na hoe u het actieplan het best kan testen. Dat kan op verschillende manieren:

  • Vraag aan je kind om te vertellen wat er zal gebeuren en vraag of het gekozen actieplan werkt (of niet werkt).
  • Vraag aan je kind om met iemand anders (leeftijdsgenoot, broer, zus, …) over het actieplan te praten.
  • Vraag aan je kind om op te schrijven wat er zou gebeuren als hij het actieplan uitvoert.
  • Oefen het actieplan met je kind in een rollenspel. Laat eventueel ook andere personen deelnemen.