Moeilijk gedrag

Waarom vertonen kinderen moeilijk gedrag?

Woedeaanvallen en driftbuien horen bij de normale ontwikkeling van een kind. Zeker tussen anderhalf en 4 jaar komen ze vaak voor. Deze periode wordt dan ook de koppigheidsfase genoemd.
Vanaf anderhalf jaar begint het kind zich zelfstandig te manifesteren: stappen, neen zeggen, zichzelf benoemen, alles zelf willen doen. Het ontwikkelt een eigen willetje en kan heel boos reageren wanneer het met een leuke activiteit moet stoppen, iets moet afgeven of niet krijgt. Als een kind zich niet begrepen voelt of wanneer iets niet lukt, kan een woedeaanval volgen. Zo probeert het soms iets gedaan te krijgen.

Kinderen met autisme kunnen ook op latere leeftijd woedeaanvallen vertonen en die duren vaak langer dan bij andere kinderen. Dat komt omdat ze het soms moeilijk hebben door hun autisme.

Woedeaanvallen zijn geen kenmerkt van autisme maar veeleer een gevolg ervan. Gedragsproblemen lijken vaak het resultaat van een « botsing » tussen de autismekenmerken van het kind en een omgeving die niet aangepast is voor autisme. Er wordt verondersteld dat het probleemgedrag een functie heeft, dat het één of ander nut heeft voor het kind. Soms wordt ook gezegd dat het de beste manier is die het kind heeft gevonden om met zijn omgeving om te gaan.

Om goed te reageren of een effectieve strategie uit te stippelen, moet je de reden van het probleemgedrag eerst kennen en begrijpen. Probeer de zaken zoveel mogelijk door de ogen van je kind te zien. Zo zal je niet alleen beter kunnen begrijpen waar het bewuste gedrag vandaan komt, maar ook welke eventuele 'voordelen' het oplevert voor je kind.

Hoe ziet en ervaart het zijn omgeving? Kan het rekening houden met de context of de verandering in de context?

Meestal is de reden te vinden in de typische moeilijkheden en beperkingen die samengaan met het autisme:

  • Niet begrijpen van de sociale situatie of omgeving.
  • Niet duidelijk kunnen maken van behoeften, verwachtingen en gevoelens; met frustratie als gevolg.
  • Behoefte aan contact en communicatie niet duidelijk kunnen maken en ervaren dat storend gedag vertonen bijna altijd leidt tot contact en communicatie.
  • Overgevoeligheid voor bepaalde prikkels (geluiden, licht, veel mensen, wind, aanraking, geuren, heel specifieke details van voorwerpen of situaties, enz.).
  • Ondergevoeligheid voor bepaalde prikkels (te dicht bij de Tv zitten, bijten in voorwerpen, geen temperatuurschommelingen voelen, …).
  • Zich niet zelf kunnen bezighouden.
  • Te hoge of te lage eisen met frustratie of verveling als gevolg.
  • Niet kunnen of mogen uitvoeren van een ritueel of (dwang)handeling.
  • Veranderingen (ook minimale) of onverwachte zaken; in het bijzonder wanneer het kind iets bepaald verwachtte en het is net wat anders.
  • Niet begrijpen wat er verwacht wordt.
  • Angst voor dingen of situaties die voor ons gewoon lijken.
  • “Blijven hangen” in storend gedrag, dat vroeger mogelijks wel zinvol was.

We moeten proberen ons in het hoofd van mensen met autisme te verplaatsen en de wereld te zien zoals wij denken dat zij die zien. Woedeaanvallen en agressief gedrag moeten altijd individueel beoordeeld worden. Gebruik hiervoor de vragenlijst.

Situatie-gedrag-gevolgen

Om de reden achter ongewenst gedrag te achterhalen, gebruiken we het schema 'situatie-gedrag-gevolgen'. Gedrag wordt uitgelokt door een specifieke context, ook wel de uitlokkende factor genoemd.

Situatie Gedrag Gevolg
De bus neemt een andere route dan gewoonlijk wegens wegenwerken. Pieter krijst heel luid en roept dat de chauffeur de foute weg neemt. Andere kinderen beginnen ook te roepen.
Situatie Gedrag Gevolg
Pieter zit in de bus op weg naar school; de bus neemt de gewone weg. Pieter krijst luid. Andere kinderen beginnen ook te roepen.

In de vorige situatie begint Pieter te krijsen omdat de bus een andere route nam. Waarom krijst Pieter nu? Hij doet dit omdat hij wil dat de ander kinderen ook roepen. Hij houdt er immers van dat kinderen roepen.

Gedrag neemt ook toe of af onder invloed van de gevolgen ervan, net als bij kinderen zonder autisme. Met gevolgen bedoelen we alles wat onmiddellijk op het gedrag volgt: je reactie, het geluid dat door het bewuste gedrag wordt veroorzaakt, het geroep van andere kinderen, enz. Er zijn verschillende factoren die ongewenst gedrag stimuleren:

  • het kind krijgt zijn zin na een woedebui
  • het kind krijgt aandacht, ook al is dat met gemopper en gezeur van de volwassene
  • het kind kan een situatie vermijden
  • een straf wordt niet volgehouden
  • het moeilijk gedrag wordt af en toe beloond: er wordt al eens gelachen of de nabijheid van een volwassenen wordt positief door het kind ervaren

Hoe kan je moeilijk gedrag aanpakken?
Het idee dat geen enkele aanpak bij kinderen met autisme zou werken, willen we hier meteen ontkrachten. Wel is het zo dat bepaalde strategieën bij hen minder effectief zijn en dat het langer kan duren voor je succes boekt.
Strategieën kunnen bovendien geen wonderen doen. Om te slagen, moet je ze langdurig en consequent gebruiken. Je kind kent zijn omgeving goed; het zal vaak tijd kosten vóór hij heeft begrepen dat hij niet langer krijgt wat hij vroeger wel kreeg. 

De strategieën situeren zich op drie vlakken:

  • Voorkomen : de zaken zo aanpakken dat het probleemgedrag zich minder vaak voordoet;
  • Leren : het kind vaardigheden leren die het probleemgedrag kunnen vervangen;
  • Reageren : een houding aannemen die geen probleemgedrag uitlokt.

Vergeet echter niet dat een autismevriendelijke omgeving en klimaat scheppen altijd het uitgangspunt moet zijn.