Autismespectrumstoornis

Mensen met de diagnose autismespectrumstoornis kunnen erg van elkaar verschillen. Er is zowel een variatie in verschijningsvormen als in de ernst van de symptomen. Vandaar dat we spreken over een spectrum. De verscheidenheid zorgt ervoor dat de herkenning en de diagnose moeilijk kan zijn.

Autismespectrumstoornis is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis. De hersenen ontwikkelen zich anders en dit van voor of kort na de geboorte. Door de atypische hersenontwikkeling verloopt de informatieverwerking anders. Dit kan leiden tot andere betekenisverlening en specifiek gedrag.

Wat zijn de hoofdkenmerken van een autismespectrumstoornis?

In de DSM 5 worden 2 hoofddomeinen onderscheiden:

  • aanhoudende beperkingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid, het non-verbale communicatief gedrag, het ontwikkelen en onderhoudend en begrijpen van relaties
  • beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten

Criteria autismespectrumstoornissen in DSM 5

Voor een diagnose autismespectrumstoornis moet voldaan worden aan de criteria A, B, C, D en E:

A. Aanhoudende tekorten in sociale communicatie en sociale interactie in meerdere contexten, zoals op dit moment of in het verleden blijkt uit (voorbeelden ter illustratie, maar geven geen volledig beeld):

Tekorten in de sociaal-emotionele wederkerigheid, variërend van bijvoorbeeld:

  • Geen vlotte heen en weer lopende sociale interacties
  • Sociale interacties niet of moeilijk kunnen opstarten of beantwoorden
  • Interesses en gevoelens minder delen met anderen
  • Een ongewone manier om sociale contacten te hebben
  • Niet in staat tot sociale interacties

Tekorten in non-verbaal communicatief gedrag, variërend van bijvoorbeeld:

  • Slecht geïntegreerde verbale en non-verbale communicatie
  • Onvoldoende afgestemd oogcontact
  • Te weinig of net teveel oogcontact
  • Afwijkende lichaamstaal
  • Minder gebruik van non-verbale communicatie, gebaren en gezichtsuitdrukkingen tot totale afwezigheid ervan
  • Non-verbale communicatie, gebaren en gezichtsuitdrukkingen van anderen niet voldoende herkennen en interpreteren

Tekorten in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties, variërend van bijvoorbeeld:

  • Moeilijk vrienden maken
  • Moeite om vriendschappen te behouden
  • Moeite om zich aan te passen aan verschillende sociale omstandigheden
  • Moeite hebben om deel te nemen aan fantasiespel
  • Geen belangstelling voor leeftijdsgenoten 

B. Beperkte repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, zoals op dit moment of in het verleden blijkt uit minstens 2 van de volgende kenmerken (voorbeelden ter illustratie, maar geven geen volledig beeld):

Stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak, bijvoorbeeld:

  • Speelgoed telkens in een bepaalde volgorde zetten ipv ermee te spelen
  • Voorwerpen herhaaldelijk aanraken, erop tikken, ronddraaien, …
  • Onmiddellijk of uitgestelde echolalie: nazeggen van eigen woorden, zinnen of die van anderen
  • Idiosyncratisch taalgebruik: individuele woordkeuzes of woordvolgorde gebruiken die ongewoon zijn

Hardnekkig vasthouden aan routines en vaste patronen van gedrag, bijvoorbeeld:

  • Extreem overstuur bij kleine veranderingen
  • Moeite met overgangen van de ene activiteit naar de andere
  • Rigide denkpatronen
  • Iemand begroeten op rituele wijze
  • Steeds dezelfde route willen volgen
  • Elke dag hetzelfde willen eten

Zeer beperkte interesses en fixaties waarop men abnormaal intens op gefocust is, bijvoorbeeld:

  • Extreme interesse voor bepaalde onderwerpen en thema’s
  • Dermate grote fascinatie voor onderwerpen zodat men er te pas en te onpas blijft over praten
  • Preoccupatie voor ongebruikelijke voorwerpen

Over- of onder-reactiviteit voor zintuiglijke prikkels of ongewone interesse voor de zintuiglijke aspecten van de omgeving, voorbeelden:

  • Overgevoelig reageren voor bepaalde geluiden of texturen
  • Fascinatie voor lichten of bewegingen
  • Schijnbare onverschilligheid voor pijn of temperatuur

C. De symptomen zijn reeds aanwezig in de vroege ontwikkeling, maar kunnen pas op latere leeftijd duidelijk worden of kunnen gemaskeerd worden door op latere leeftijd aangeleerde strategieën.

D. De symptomen veroorzaken een significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale leven, op vlak het werk of op andere levensdomeinen.

E. De beperkingen kunnen niet beter worden verklaard door een verstandelijke beperking of een globale ontwikkelingsachterstand. Een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis komen geregeld samen voor; om de bijkomende diagnose autismespectrumstoornis te stellen moet de sociale communicatie onder het verwachte algemene ontwikkelingsniveau liggen.